Het Duitse opperbevel kampte met een tekort aan manschappen aangezien het merendeel hiervan aan het Oostfront zat. Men probeerde dit gebrek te verhelpen met het bouwen van de Atlantikwall. De Atlantikwall liep van Noord-Noorwegen tot aan de grens van Frankrijk met Spanje. De plannen om een groot aantal versterkte posities, bunkers, artilleriestukken, luchtafweergeschut, versperringen en barrières vlak langs de kust te bouwen, waren al eind 1941 gereed. Noorwegen had toen al een verdedigingslinie aan de kust liggen. Deze was al direct na de Duitse inval opgezet.
De Atlantikwall is een enorm verdedigingswerk waarvan de bouw begon in 1942. Een bouwproject van de bouwmaatschappij Organisation Todt. In 1944 was de muur nog niet af, ondanks de bemoeienissen van maarschalk Rommel (verantwoordelijk voor de zone van Nederland tot aan de Loire). Het was de bedoeling dat de kustlijn van de Noordzee, het Kanaal en de Atlantische Oceaan verdedigd werd door 15.000 bunkers. Een klus waarmee 450.000 arbeiders gemoeid waren, 11 miljoen ton beton en 1 miljoen ton staal voor de bewapening van het beton. In tegenstelling tot wat de Duitse propaganda te kennen geeft, is de ‘Muur’ geen ononderbroken hinderlaag.
Ook nu nog zijn langs de Normandische kust talloze resten zichtbaar van de Atlantische muur. Achter de muur lagen troepenconcentraties van meer dan 700.000 mannen.
In februari 1944 gaf Rommel een directief uit aan zijn legercommandanten, en tegen eind april herhaalde hij het:
‘In de korte tijd die ons nog rest voor het grote offensief begint, moeten we erin slagen alle verdedigingswerken van een dergelijk kwaliteit te maken dat ze de sterkste aanvallen zullen kunnen doorstaan. Nog nooit in de geschiedenis bestond er een dergelijk omvangrijke verdediging die de aanvallen van op zee moeten tegenhouden. De vijand moet vernietigd worden vóór hij doordringt tot ons terrein. We moeten hem in het water tot staan brengen, hem niet alleen vertragen, maar al zijn uitrusting vernietigen terwijl die nog drijvende is.’
Telkens weer bracht hij zijn commandanten en zijn staf onder ogen dat de eerste vierentwintig uur beslissend zouden zijn.
Rommel bedacht een uitgebreid systeem van hindernissen tussen de hoog- en laagwaterlijn op de stranden, dat zelfs voor vaartuigen met een platte bodem een nadering uiterst riskant zou maken.
Op de belangrijke en strategische plaatsen bouwden de Duitsers vaak meerdere netwerken van bunkers en andere schietposities om zich te verdedigen. Deze posities noemde de Duitsers 'Widerstandsnesten'. Vaak bestond zo'n stelling uit meerdere bunkers die door middel van loopgraven met elkaar verbonden werden. Daarnaast werden deze Widerstandsnesten ook rondom afgeschermd met mijnen en prikkeldraad zodat men langs alle kanten beveiligd was.
De Widerstandsnesten die direct aan de kust lagen, waren vaak ook op elkaar afgestemd. Bijvoorbeeld konden alle nesten op ongeveer dezelfde lijn kruislings het vuur openen. Deze manier van schieten was veel efficiënter aangezien de vijand meer kans had hierdoor getroffen te worden.
De Tellermijnen waren plaat-vormig, bevatte iets meer dan 5,5 kg TNT en werd geactiveerd vanaf ongeveer 200 pond (90 kg) druk. De Tellermijn was in staat een tank of een licht gepantserd voertuig te vernietigen. Vanwege de vrij hoge activeringsdruk, zou slechts een voertuig of een zwaar voorwerp de mijn doen laten afgaan.
De prikkeldraden werden vaak evenwijdig op de verhogingen en duinen van het strand geïnstalleerd. Dit diende als enige zichtbare barrière tegen de vijhand. De verwikkelingen van de draad begonnen meestal halverwege de duinen uit te dunnen. Ook voor de ophogingen plaatsen de Duitsers soms ook nog extra draad met kleine mazen op, kennelijk om het gebruik van de Bangalore torpedo's te vertragen.
De afstand van de prikkeldraden rondom verdedigingswerken, zoals bunkers, loopgraven of schuttersputjes, varieerde afhankelijk van het terrein en de belangrijkheid van het netwerk zelf. Op de meeste plaatsen was die afstand zo'n 30 tot 50 meter. In andere gevallen kon dit variëren van 60 tot 120 meter, of zelfs soms tot 200 meter. Over het algemeen was de afstand van de prikkeldraad tot de dichtstbijzijnde bunker of andere schietpositie niet minder dan 25 meter.
De Duitsers gebruiken vaak ook prikkeldraad om alle kanten van een mijnenveld af te schermen. Deze afschermingen bestonden meestal uit een enkele rij paaltjes met vijf of zes snaren draad.
De Duitsers maakten bij vele belangrijke verdedigingsnetwerken een betonnen muur om tanks en andere voertuigen te weren. Vooral in alle kustgebieden waar een sterke verdediging was gepland. Muren van dit type werden vaak gebruikt om straten en wegen achter de dijken te blokkeren, bij het naderen van strategische punten en ook aan de randen van belangrijke steden. Bij een kustplaats maakten de Duitsers vaak een doorlopende muur, die evenwijdig met de kust liep, door deze in lijn met de voorgevels van bestaande gebouwen te vervoegen.
Vooraleer er een muur gebouwd werd, moest de locatie eerst goedgekeurd worden op basis van een bekisting. Soms werd er een lichte stalen bewapening in de muur verwerkt maar meestal bestond de muur hoofdzakelijk uit beton. Vaak werden er ook metalen haken bovenop de muren bevestigd om hier prikkeldraad op te plaatsen. Om de efficiëntie van de muur te verhogen, groeven de Duitsers vaak ook een greppel voor de muur. Soms ook gewoon valkuilen, bedekt met planken en zand.
In gebeiden waar men grote steengroeves had, bouwde men meestal de muur met de inheemse steen in plaats van beton.
In mei 1944 begonnen de Duitsers ook met de bouw van de Ritthem anti-tankmuur. Het beton van deze muur was extra bewapend en de gehele bovenzijde van de muur helde naar de vijand toe waardoor het beklimmen ervan nog moeilijker werd. Ook werden er in deze muur vaak schuttersputjes (Tobruks) met machinegeweren verwerkt.
De Tetrahydra’s waren piramidevormige hindernissen van ijzeren balken bedekt met beton. Het waren net zoals de Tsjechische egels statische verdedigingsobstakels tegen tanks.
De Tsjechische egel was een statisch verdedigingsobstakel tegen tanks en andere zware voertuigen, gemaakt van gehoekt ijzer (dat wil zeggen, met een L- of H-vormige doorsnede in de lengte). De egel was erg effectief in het voorkomen dat tanks een verdedigingslinie doorbraken. Het behield zijn functie zelfs wanneer hij kantelde door een nabije explosie.
Op D-day boden deze obstakels voor vele geallieerde soldaten hun enige bescherming tegen de Duitsers. In de eerste aanvalsgolven werden er vaak speciale eenheden ingezet om deze egels te vernietegen zodat de DD-tanks een vrije baan hadden.
Deze diagonale boomramp werd geïnstalleerd (onder de vloedlijn) om landingsvaartuigen uit te schakelen of te vernietigen. De boomstam werd omhoog, van de zee weg, gemonteerd en werd gesteund door twee of drie andere balken. Elke ramp was bewapend met stalen tanden (Stahlmesser) of Tellermijnen of allebei.
De Hochpfahlen (of gemineerde palen) waren de meest voorkomende obstakels op de stranden van Normandië. Ze bestonden uit houten of metalen palen getipt met Teller mijnen. Deze werden op het strand ingegraven onder de vloedlijn om inkomende landingsvaartuigen en voertuigen te vernietigen.
De Belgische poort (Belgian Gate) was ook bekend als een Cointet-element of C-element. Het was een zwaar stalen hek van circa 3 meter breed en 2 meter hoog, gemonteerd op rollers.
De Belgische poort was het hoofdelement in de Belgische KW-stelling, een tankversperring die werd gebouwd tussen september 1939 en mei 1940. In totaal werden in opdracht van het Belgisch ministerie van Defensie 77.000 Cointet-elementen geproduceerd waarvan een groot aantal werd geplaatst op de KW-stelling tussen Koningshooikt en Waver. Na de Duitse invasie werden de Cointet-elementen door de Duitsers in Europa gebruikt als barricades op wegen, bruggen en op de Noordzeestranden. Bij de Duitsers stond het Cointet-element bekend als het C-element.
Een groot aantal van deze Belgische poorten werden naar Normandië vervoerd voor de constructie van de Atlantische muur. Initieel waren deze poorten gemaakt om naast elkaar geplaatst te worden maar de Duitsers gebruikte ze meestal op de laagwaterlijn afwisselend met andere obstakels zoals de Hemmbalken. Soms werden ze ook opgesteld langs de bunkers op de dijken om een soort barrière te vormen.
Hij was van plan als een eerste verdedigingslinie van 50 miljoen mijnen te leggen en de stranden letterlijk te herscheppen in geweldige mijnenvelden. Maar zoveel mijnen waren er niet beschikbaar, en toen eindelijk kleine hoeveelheden begonnen te arriveren, konden de mijnenleggers de havens niet meer verlaten wegens het gevaar van geallieerde luchtaanvallen. Tenslotte werden er hoogstens zes miljoen mijnen gelegd, slechts weinig meer dan een tiende van wat hij nodig geacht had. Ontelbare `egelstellingen’ en tankhindernissen werden aangelegd tussen de geweldige bouwsels van hoekijzers, de ` tetrahydra’s’ en de `Belgian gates’ die met duizenden gemineerde palen in de richting van de zee wezen en de naderingswegen tot de stranden afsloten.
In het gebied achter het schiereiland Cotentin had Rommel op de velden en weilanden een uitgebreid netwerk willen aanleggen van palen (Rommels asperges), onderling met prikkeldraad verbonden en gemineerd, als een verdediging op de grond tegen luchtlandingen.
Toen het werk van de Atlantikwall in Normandië half mei klaar had moeten zijn, ging hij ter plaatse op inspectie en kwam tot de ontdekking dat het werk nog maar nauwelijks begonnen was. De 13.000 granaten die noodzakelijk waren om explosies te veroorzaken, waren niet te krijgen. Het nijpende gebrek aan arbeidskrachten, materialen en mijnen, en het feit dat vervoer alleen nog maar kon gebeuren per fiets, paard of wagen, maakten de uitvoering van een omvangrijk verdedigingsplan onmogelijk. Van de tien miljoen mijnen die nodig waren voor het 50 km lange front van de 352ste Divisie, werden er slechts tienduizend geleverd. De situatie bij de 716de en 711 ste Divisie, die het front achter de stranden van Normandië moesten verdedigen, was al niet veel beter.
Tegen eind mei stond slechts twee derde van de kustbatterijen die het front van de Legergroep dekten in kazematopstellingen. Een systeem van versterkingen, aangelegd met een gemiddelde tussenruimte van 800 tot 1300- meter, waren meestal niet beschermd. Van de installaties in de sector van de 352ste Divisie waren slechts 15 % beschermd; de rest was nauwelijks beschermd tegen luchtaanvallen. Volgens de 716de Divisie was daar de situatie nog erger. De dagelijkse behoefte van het 7de Leger in Normandië om de aanleg van de verdedigingswerken te kunnen voortzetten, was minstens 240 vrachtwagens cement. Uit de verslagen blijkt dat in een bepaalde periode van drie dagen slechts 47 vrachtwagens cement afgeleverd werden. De gedwongen sluiting van de cementfabriek in Cherbourg (reden: gebrek aan kolen) maakte het tekort nog erger. Die sluiting was eigenlijk een gevolg van de geallieerde luchtaanvallen op wegen en spoorwegen.
Het gebrek aan arbeidskrachten was zo ernstig dat de 352ste Divisie, die het belangrijke strandgedeelte tussen Grandcamp en Arromanches moest verdedigen, zelf palen moest hakken in het bos van Cérisy, twintig kilometer verder landinwaarts.
Die wanhopige tekorten waren de oorzaak dat Rommel bittere verwijten richtte aan het adres van de Luftwaffe. Hij merkte op dat de Luftwaffe 50.000 man gebruikte voor het onderhouden van de verbindingen, en nog eens 300.000 man voor gronddiensten. Dat Hugo Sperrle, bevelhebber van Luftflotte III, het grotendeels met hem eens was, mocht weinig baten. De Luftwaffe was Görings privéterrein. Rommels herhaalde pogingen om zich te verzekeren van de diensten van het 3de Luchtafweerkorps in Normandië werden gedwarsboomd. Göring wilde geen toestemming geven om zijn troepen te gebruiken bij het aanleggen van verdedigingswerken.
Toen juni aanbrak waren er nog steeds verontrustende bressen in de verdedigingswerken. Elke nieuwe uitvinding was door de geallieerden opgemerkt en dikwijls ‘onderzocht door de moedige mannen, die ’s nachts in alle stilte de stranden bezochten. Doordat de Zweite Stellung (een tweede verdedigingslijn dieper landinwaarts) opgegeven was, misten de verdedigingswerken de nodige diepte en vormden ze alleen maar een buitenste korst die te zwak was om het geweld van de aanval te kunnen weerstaan. Toch was dat niet de schuld van Rommel. Hij had het onmogelijke geprobeerd, en hij had geweldig veel tot stand gebracht. Hij was begonnen met een ‘mythe’ en hij had die ’tanden’ gegeven. Bovendien had hij de opstellingen van zijn troepen enorm verbeterd.
Aan de vooravond van D-Day telde het commando van von Rundstedt in het westen 60 divisies waarvan er één, de 19de Pantserdivisie, opnieuw uitgerust werd nadat deze er aan het Oostfront geweldig van langs gehad had. Aangezien één van de divisies op de Kanaaleilanden was, was de effectieve sterkte 58 divisies. Daarvan hadden 31 divisies een statische rol; de overige 27, waaronder tien pantserdivisies, waren zo mobiel als de achterdocht van de Führer en de beschikbare hulpmiddelen veroorloofden. Ze waren opgesteld van Nederland tot aan de Atlantische en de Middellandse-Zee-kust; vijf divisies in Nederland in het 88ste Legerkorps, 19 aan het Nauw van Calais tussen de Schelde en de Seine, 18 tussen de Seine en de Loire. 43 divisies van het algemene totaal van 60 waren samengebracht in generaal Rommel’s Legergroep B, het 88ste Legerkorps in Nederland, het sterke 15de Leger aan het Nauw van Calais en het 7de Leger in Normandië. Rommel was erin geslaagd de opstellingen van het 7de Leger onder bevel van Dollmann te verbeteren en te versterken. Volgens hem zou dat leger de beslissende slag op de stranden moeten leveren.
Heb je een taal- of schrijffout opgemerkt? Laat het ons weten, zo wordt onze berichtgeving alleen maar beter. Wij gaan hier zo snel mogelijk mee aan de slag. Je persoonlijke gegevens worden vertrouwelijk behandeld.
Fout meldenGebruik kortingscode DDAYINFO en krijg overal 30% korting op.
Deze website maakt gebruik van Cookies om het gebruiksgemak te vergroten. Door op ‘Ok’ te klikken, geef je toestemming voor het gebruik ervan.
Meer info? Lees onze privacyverklaring en cookieverklaring.